blog

#7 meisjes gooien stenen

meisjes gooien stenen

Het buurthuis stond ergens in Osdorp, Amsterdam Nieuw-West. Het activiteitenaanbod had veel weg van een ontplofte confettifabriek – tekencursussen voor ouderen, “meidenwerk”, buitenschoolse opvang, repair café’s, zelfhulpgroepen, cursussen taal, computer en ‘haar knippen’ vonden gretig aftrek bij buurtbewoners. Mijn collega’s en ik leidden alles in goede banen, gedreven door veel betrokkenheid en weinig loon.


Het stadsdeel haalde regelmatig de landelijke pers met niet-deugende jongens van vooral Marokkaans-Nederlandse komaf. De toenmalige wethouder nam het voor hen op: “Het zijn wel ònze kut-Marokkanen.” Mijn buurthuis-collega Esperanza – nauwelijks ouder dan de meiden die zij naschools onder haar hoede had – was het gebrek aan aandacht, ruimte en budget voor haar groep zo zat, dat zij met haar protegees naar de lokale supermarkt toog om er de ruiten in te gooien. Ze deed het niet maar de rel bracht het stadsdeel ertoe budget beschikbaar te stellen dat haar geschrokken leidinggevende met gemengde gevoelens in ontvangst nam.


Zelf woonde ik in Amsterdam-West. In mijn buurt gooiden Surinaams-Nederlandse jongens net zo vaak de ruiten van een snackbar in totdat de lokale bestuurders de snackbareigenaar de wacht aanzegden en in het pand een jongerencentrum begonnen. De stadsdeelvoorzitter legde uit dat er in de wijk een jongerencentrum met een Turkse en één met een Marokkaanse signatuur waren. De stenengooiers voelden zich achtergesteld.

Ineens gooide ik een steen

In ruim twintig jaar is er van alles veranderd, en ook weer niet. De invoering van de avondklok bracht beelden van jongens die in grote en kleine steden stenen en straatmeubilair door winkelruiten en naar politieagenten gooiden. Je zou willen dat achter dat geweld een ideaal schuilgaat. Maar vanuit de groep opstandelingen geen woord. Nu de eerste straffen zijn uitgedeeld, klinkt soms spijt of verontschuldiging. “Ineens gooide ik een steen”, las ik ergens. Dat vatte het mooi samen.


De sociaal-demograaf Gunnar Heinsohn ziet in de combinatie van veel jonge mannen zonder hoge opleiding in een samenleving die in de basisbehoeften van het bestaan voorziet de belangrijkste voorwaarden voor geweld. Zijn onderzoek en theorievorming richten zich op (burger)oorlog en (vooral) terrorisme maar de overeenkomsten met de relschoppers vallen op. Sociaal-demografische wiskunde in corona-tijd: jongen + steen = gooien.

steentjes, rozenbottels, afval, sneeuwballen

Gooien hoef je jongens niet te leren. Die gooien met van alles dat op ze op straat vinden – steentjes, rozenbottels, afval, sneeuwballen. De jongen die niet bovenhands kan gooien, is de uitzondering net als het meisje dat dat wel kan. De rest duwt wat onbeholpen vooral de lucht weg. Om een goede service te leren slaan, moet je eerst goed leren gooien. Dus bedenk ik spelletjes en oefeningen waarin meisjes en meiden onbewust steeds beter leren gooien: grensbal (teamleden gooien tennisballen tegen een voetbal); gooi de ene tennisbal in de lucht tegen de andere; geef elkaar een (racket) highfive als de oefening lukt. En elke jeugdles begint met “gekke bekken”: trefbal met hele zachte ballen waarmee je de ander zo hard mogelijk af moet gooien. Lekker oefenen voor later.


Afbeelding: Flower thrower (Banksy)